Monochroom: Kleuren uit dezelfde kleurtoon, met verschillende tinten en verzadigingen. Complementair: Tegenoverliggende kleuren in de kleurencirkel (bijv. rood en groen). Zorgt voor contrast. Analoog: Kleuren die naast elkaar liggen in de kleurencirkel (bijv. blauw, blauwgroen, groen). Geeft harmonie. Triadisch: Drie kleuren die op gelijke afstand staan in de kleurencirkel. Zorgt voor balans en levendigheid. Split-complementair: Een kleur en de twee kleuren aan weerszijden van de complementaire kleur. Rechthoekig en vierkant: Twee paar complementaire kleuren die samen een rechthoek of vierkant vormen op de kleurencirkel.